Slapeloos
Een enkele keer is ze vol leven, even maar. En alleen 's nachts. Ik word dan wakker van het geroffel van haar poten op de houten vloer. Waar ze vandaan komt is niet te zien en waar ze heen rent is ook niet duidelijk. Het zou een muis kunnen zijn waar ze op jaagt, maar ik zie nooit muizen en ik hoor ook nooit gepiep. De rest van de tijd ligt ze ergens. Het liefst ligt ze bij de kachel, maar daar lopen we vaak voorbij en dat vindt ze zo hinderlijk dat ze dan maar liever op de bank ligt, iets verder bij de kachel vandaan. Echt genieten lijkt ze niet te doen, ze ligt er eerder gelaten bij met een smeulend vuur in haar half geopende ogen. Ze wil soms worden gestreeld maar eigenlijk is het na de eerste aanraking al teveel en zie je dat ze zich in moet houden om niet te bijten. En als je niet meteen stopt zet ze bliksemsnel haar tanden in je hand. Niet diep, wel duidelijk. Muziek verdraagt ze niet en vooral 's winters lijkt haar van alles dwars te zitten.
Geen oog doe je dicht. De tocht giert door het huis dus de warmte blijft niet hangen. Een rot leven. Die doodenkele keer dat je zou kĂșnnen slapen, omdat het licht eindelijk uitgaat, gaat ook de kachel uit.
Dan duurt de nacht lang. En griezelig is het ook. Je zou op de vlucht willen slaan, maar waarheen.